Goed lezen

In het Nederlands Dagblad van 3 december jl. voert dr. Paul Voorberg in een ingezonden een pleidooi voor de kracht van de klassiek-gereformeerde bijbeluitleg van het scheppingsverhaal in Genesis.

Aanleiding is de uitspraak van dr. G. van den Brink in een interview in het ND van 28 november, dat ‘geen mens zich meer letterlijk voorstelt dat God de mens boetseerde (maakte van ‘klei’)’. Daartegenover poneert Voorberg dat hij de euvele moed heeft zich dat wel letterlijk voor te stellen. Maar dat kan wat hem betreft alleen, ‘wanneer je goed leest wat er staat.’

Naar aanleiding van het interview stelt hij aan Van den Brink, – die bij de interpretatie van Genesis er rekening mee wil houden dat God het leven op aarde heeft geschapen via de weg van evolutie -, vier vragen. Voorberg hoopt dat hij op basis daarvan aan kan tonen dat de klassiek-gereformeerde bijbeluitleg nog steeds heel goed te verdedigen is en dat Van den Brink een veel te stellig verhaal lanceert.

Maar wanneer lees je goed? Je zou verwachten, dat Voorberg ingaat op de hermeneutische vooronderstellingen in de verschillende interpretaties van Genesis. Dat hij in het ingezonden zou laten zien dat de hermeneutische vooronderstelling van de klassiek-gereformeerde bijbeluitleg van Genesis nog degelijk hout snijdt. Of dat de hermeneutische vooronderstellingen van Van den Brink niet te verantwoorden zijn. Uiteindelijk komen de verschillen in de uitleg van het scheppingsverhaal hier toch uit voort. Merkwaardigerwijs doet hij dat niet. Voorberg argumenteert met name op het niveau van de tekstexegese. Daarbij gaat hij er te gemakkelijk vanuit dat de eigen hermeneutische vooronderstellingen vanzelfsprekend zijn.

Een voorbeeld hiervan is dat Voorberg zich voor zijn letterlijke interpretatie beroept op het Hebreeuws, dat in Genesis een woord gebruikt dat je kunt vertalen met ‘beeldhouwen’. “God nam ‘stof’ (materie) van deze aarde en vormde dat, scheppend als een beeldhouwer, om tot een mens.” Toch is dit geen voldoende argument om de tekst in zijn geheel als letterlijk-historisch te lezen. Beslissend is namelijk in wat voor soort tekst dat woord ‘beeldhouwen’ voorkomt. Dat is de vraag naar het genre van de tekst. Maar die vraag stelt Voorberg niet aan de orde. Het genre bepaalt of je de hermeneutische beslissing neemt om de tekst als ‘letterlijk-historisch’ te lezen (zoals in de klassieke-gereformeerde bijbeluitleg altijd standaard is geweest) of om de tekst te lezen als een tekst met figuratieve elementen, (zoals Van den Brink nu voorstelt om te doen).

Dat hij geen oog heeft voor de hermeneutische vooronderstellingen blijkt ook uit de soort vragen die Voorberg in zijn ingezonden stelt. Vraag 2 (hoe moet je tegen het huwelijk van Kain aankijken?) en vraag 4 (wat betekent het woordje ‘goed’ in de tekst van Genesis?) bevinden zich bij uitstek op het gebied van de tekstexegese. Vraag 3 vraagt naar de consequentie van een bepaalde exegese voor de dogmatiek, met name voor het Godsbeeld.  Terecht merkt hij daarbij op, dat Romeinen 8 wel degelijk over het lijden van de schepping spreekt. Helaas voegt dit element aan het gesprek over de hermeneutische voorvragen niet zoveel toe.

Alleen vraag 1 is van de vier vragen nog het meest gericht op de hermeneutische vooronderstellingen van de verschillende interpretaties van Genesis. Daarin stelt Voorberg de invloed en betekenis van de natuurwetenschap op de interpretatie van Genesis aan de orde. Heeft Van den Brink niet te veel respect voor de natuurwetenschap en te weinig besef dat de (natuur)wetenschap op interpretatie gebaseerd is? Waarom heeft hij een voorkeur voor de natuurwetenschappelijke interpretatie ten opzichte van de klassiek-gereformeerde exegese?

Het vreemde van deze opmerkingen en vragen is echter dat Voorberg zelf in het interview al de antwoorden van Van den Brink daarop had kunnen vinden. Zelfs het belangrijkste argument van Voorberg tegen de visie van Van den Brink – ‘wetenschappelijke interpretaties zijn feilbaar’ -, wordt door Van den Brink genoemd en van commentaar voorzien. Voorberg beseft terdege dat deze feilbaarheid ook geldt voor de interpretaties die theologen van de bijbelgegevens naar voren brengen en dat je de interpretatie van de klassiek-gereformeerde bijbeluitleg niet als ‘onomstotelijke waarheid’ kunt brengen. Vermoedelijk spreekt hij daarom ook niet over ‘de onomstotelijkheid van de klassiek-gereformeerde bijbeluitleg’, maar over ‘de kracht’ daarvan.

Ik vind dat Voorberg in zijn ingezonden het gesprek over de wezenlijke vragen bij de uitleg van Genesis niet bevordert. Redenerend vanuit het klassieke-gereformeerde paradigma komt hij tot een viertal vragen over het nieuwe paradigma dat Van den Brink voorstelt. Daarmee toon je echter de kracht van het klassieke paradigma niet aan. Die zal pas duidelijk worden, wanneer de klassiek-gereformeerde bijbeluitleg van Genesis de hermeneutische vragen over schepping, evolutie en het bijbelse wereldbeeld in haar paradigma weet te integreren.

Het ingezonden van Voorberg zie ik daarom vooral als een gemiste kans om met Van den Brink over de hermeneutische vooronderstellingen bij de uitleg van Genesis door te spreken. Onnodig te zeggen, dat het interview daarvoor mogelijkheden te over biedt om bij aan te sluiten.

Plaats een reactie