De crisis van het kleiner worden van kerken (2)

In zijn boek ‘Churches and the Crisis of Decline’ ontwikkelt Andrew Root een visie op hoe christenen in een seculiere tijd toch kunnen blijven geloven en zo in de samenleving een plek open kunnen houden waar zij God in het kerkelijk leven mogen verwachten.[i] Voor deze visie gaat hij te rade bij de theologische inzichten, die de jonge Karl Barth ontwikkelde in de periode dat hij in zijn eerste gemeente dominee was in Safenwil (1911-1921).

Safenwil was een Zwitsers plattelandsdorp dat door de opkomende industrialisatie een economische neergang doormaakte. Hier moest Barth wekelijks voor een gehoor van voornamelijk boeren en arbeiders spreken over God, terwijl hij opgeleid was in een liberale moderne theologie die ervan uitging, dat God niet in onze werkelijkheid handelt. Hoe kon hij de boodschap van de bijbel verbinden met de levens van zijn sociaal-economisch uitgebuite toehoorders? Hij liet zich daarvoor eerst inspireren door een groep Zwitserse theologen rond Hermann Kutter en Leonard Ragaz, die zich inzetten voor de strijd van de sociaal-democratische arbeidersbeweging. Van Kutter leerde hij ‘het grote woord ‘God’ weer ernstig en verantwoordelijk als een belangrijk woord uit te spreken.’[ii] Toch bevredigde het hem uiteindelijk niet, dat men in het religieus-socialisme een voorloper van Gods koninkrijk wilde zien, waarin God zichtbaar zou handelen. Met zijn vriend, en sinds juni 1913 een collega-predikant enkele dorpen verderop, Eduard Thurneysen, zocht hij ‘naar substantiëlere woorden dan die welke we om ons heen hoorden.’[iii]

Dat die zoektocht dringend nodig was, besefte Barth toen hij hoorde over de houding van zijn liberale leermeesters, die zich in augustus 1914 bij het begin van de 1e Wereldoorlog vierkant schaarden achter de strijd van de Duitse keizer en natie. Ook zij meenden Gods handelen in de concrete werkelijkheid aan te kunnen wijzen. De eenheid van het Duitse volk om voor het vaderland te vechten werd als een Godswonder ervaren. Dit ethisch falen van zijn leermeesters bracht de ‘hele wereld van exegese, ethiek, dogmatiek en verkondiging’ die hij tot dan toe voor geloofwaardig had gehouden, ‘tot in haar grondslagen aan het wankelen.’[iv] Barth begon steeds meer het failliet van de liberale theologie te zien, daarin dat zij God, – gesteund door de modern-wetenschappelijke wereldbeschouwing -, buiten de geschiedenis sloten en godsdienst louter zagen als een zaak van de subjectieve religieuze ervaring.

Tegen de achtergrond van deze verlegenheid om God ter sprake te brengen, laat Andrew Root zien hoe Karl Barth, gestimuleerd door de ontmoeting met het gedachtengoed en de pastorale bediening van de predikant Johann Christoph Blumhardt (1805-1880) en diens zoon Christoph Blumhardt (1842-1919), een praktische theologie ontwikkelt, waarbinnen het onmogelijke mogelijk wordt.

In Möttlingen was rond kerst 1843 een jong meisje, Gottliebin Dittus, genezen van een demonische bezetenheid, nadat Blumhardt sr. zo’n twee jaar regelmatig voor haar gebeden had. Hierop volgde een grote opwekking in zijn gemeente. Vanuit heel Europa kwam men voor gebed en genezing, eerst in Möttlingen en later in het vlakbij gelegen Bad Boll waar een retraitecentrum geopend werd. Na de dood van ‘de oudere’ had zijn zoon de leiding over deze bediening op zich genomen.

In april 1915 verbleef Barth samen met Thurneysen vijf dagen in Bad Boll, waarbij hij uitvoerige gesprekken met Blumhardt jr. voerde. Ook las hij daarna de biografie, die Friedrich Zündel over het leven van ‘de oudere’ geschreven heeft. Door deze ervaringen met de bediening van de Blumhardts raakte Barth ervan overtuigt, dat ‘het immanente kader, om de terminologie van Taylor te gebruiken[v], niet afgesloten was voor de transcendente komst van de God van de Bijbel, zoals alle zwaargewicht theologische leermeesters van Barth in heel Duitsland veronderstelden’ (20). De geschiedenis van de Blumhardts wordt voor hem ‘de case-study, of een toetssteen, of misschien zelfs de empirische verificatie, dat de God van de Bijbel inderdaad handelt, zelfs in de moderniteit’ (22).

Voor Barth was het overigens duidelijk dat teruggaan achter de moderniteit niet mogelijk was, omdat het immanente kader de context is waarin wij leven. Tegelijk wilde hij zich niet uitleveren aan de moderniteit. Hij wilde binnen het immanente kader als dienaar van het Woord overtuigend en op directe wijze spreken over Gods handelen in onze werkelijkheid. Barth’s latere wending naar de theologische dogmatiek stond in het kader om dit praktisch-theologische doel te realiseren.

Maar eerst zal Barth zich op de bijbel zelf concentreren. Thurneysen en Barth beseften dat er voor alles ‘een vernieuwde bestudering van het theologische ABC nodig was’, door ‘op een meer bezonnen wijze dan voorheen, een begin te maken met het lezen en uitleggen van de boeken van het Oude en Nieuwe Testament.’[vi] En de daad bij de gedachte voegend startte Barth met de brief aan de Romeinen.

Wanneer je in één kernzin wil samenvatten wat Barth hier ontdekt, is dat het inzicht: ‘God is God’. Mensen moeten ervoor waken God en de zaak van God in hun bezit te krijgen of te houden. De mens en zijn streven staan juist haaks op wat God wil en zijn daardoor een belemmering dat God in onze wereld kan werken. Het rijk Gods is werkelijk een nieuw begin. Het ontwikkelt zich niet uit de bestaande van God vervreemde wereld, maar schept in onze wereld iets geheel nieuws. Op alle mogelijke manieren, zeker in de 2e druk van zijn commentaar op de Romeinenbrief, formuleert Barth in thesen en antithesen op dialectische wijze een theologie, waarin ‘God heel eenvoudig in zijn onafhankelijke soevereiniteit tegenover de mens en in het bijzonder de godsdienstige mens benaderd wordt.’[vii]

In de Romeinenbrief leest Barth dat wanneer God vanuit de transcendentie in zijn heiligheid verschijnt en in onze werkelijkheid zich openbaart en spreekt, hij ieder mens in de crisis brengt en onder het oordeel stelt. Pas door het oordeel, de dood, en het kruis heen is er opstanding mogelijk. Het ja van God wordt voor het geloof zichtbaar in zijn nee, en dat ja blijft ‘een geheimenis dat nergens en nooit in deze geschiedenis tot een handzaam gegeven wordt. ‘God is God’ betekent dat genade en openbaring Gods zaak blijven.’[viii]

Het inzicht ‘God is God’ stelt Barth voor de uitdaging het immanente kader van de moderniteit ter discussie te stellen. Wanneer de moderniteit claimt dat elk bovennatuurlijk fenomeen incoherent en irrationeel is, is Barth’s nieuw verworven inzicht inderdaad irrationeel. Toch kiest hij ervoor om hiervan uit te gaan. Zoals Root stelt, omdat Barth wedt ‘dat de enige weg naar een coherentie die open staat voor Gods handelen is om incoherentie te omarmen’ (50). De uitdaging is niet om te claimen dat er binnen de moderniteit plek is voor een spirituele dimensie, maar dat ‘de God van Israël, van wie in de bijbel getuigd wordt, in staat is het immanente kader te doorbreken’ (62). Barth wil niet alleen laten zien dat het immanente kader open staat voor transcendentie, maar vooral dat er binnen dit immanente kader een ontmoeting mogelijk is met de transcendente God, die God is, omdat ‘Hij die onkenbaar is, dichtbij genoeg komt om hem in en door zijn daden te kennen’ (62).

(wordt vervolgd)


[i] Voor een eerste introductie en de bibliografische gegevens van dit boek, zie: https://fpathuis.wordpress.com/2022/03/26/de-crisis-van-het-kleiner-worden-van-kerken-1/.

[ii] Eberhard Busch, Karl Barth aan de hand van zijn brieven en autobiografische teksten, Nijkerk: Uitgeverij G.F. Callenbach bv, 1978, p. 74.

[iii] Eberhard Busch, Karl Barth, p. 76

[iv] Eberhard Busch, Karl Barth, p. 79.

[v] Charles Taylor, A Secular Age. Zie voor de bibliografische gegevens noot 6 in: https://fpathuis.wordpress.com/2022/03/26/de-crisis-van-het-kleiner-worden-van-kerken-1/.

[vi] Eberhard Busch, Karl Barth, p. 91.

[vii] Eberhard Busch, Karl Barth, p. 111.

[viii] Kees van der Kooi, ‘’God is God’. Over de zin van het ‘onmenselijk’ begin van Barth’s theologie’, in: Jurjen Beumer/G.H. ter Schegget, (red.), Karl Barth. Een theologisch portret, Baarn: Ten Have, 1986, p. 9-19, citaat op p. 17.

Plaats een reactie