Geen eigenmachtige uitleg!?

1.

Aan het eind van de Bergrede spreekt Jezus de woorden: ‘Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt.’ Dit betekent niet, dat je nooit een oordeel mag uitspreken. Jezus waarschuwt echter dat je daar dan wel de juiste maatstaf voor moet hanteren. Met het oog op de Farizeeën en hun Schriftgeleerden voegt hij eraan toe: ‘Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeder of zuster, terwijl je de balk in je eigen oog niet opmerkt.’ Zij zien iets als een splinter in het leven en spreken van Jezus en zijn leerlingen, maar hebben niet door dat de balk in hun eigen oog in de weg zit om scherp te kunnen onderscheiden.[1]

2.

Ik ben bij een van die avonden geweest waarop de Kerngroep Bezinning GKv het gesprek zocht over het besluit in de GKv om vrouwen in het ambt toe te laten en daarbij waarschuwde tegen de eenwording van de GKv met de NGK. Kort samengevat was de boodschap dat in de nieuwe Kerkorde de dwaalleer van de vrouwelijke ambtsdrager geformaliseerd wordt. Daarom klonk  – in mijn eigen woorden weergegeven – de oproep: ‘Alle hens aan dek, want doordat er in de kerkorde geen dam meer is tegen de Schriftkritiek[2] staat het gereformeerd karakter van de nieuwe NGK op het spel. Besef dus goed waar je instapt, als je met de eenwording van GKv en NGK meegaat!’

3.

In de GKv is volgens de Kerngroep een nieuwe manier van Bijbellezen geijkt, waardoor de Schrift niet meer de bron en norm voor ons nadenken en leven met God is. De Schrift kan niet meer als gezaghebbende norm (sola scriptura) functioneren, omdat de uitleg van de Schrift zich niet meer zou baseren op heel Gods Woord (tota scriptura).[3]

De kritiek van de Kerngroep richt zich vooral op het MVEA-besluit van de GS Goes 2020. In het eerste hoofdstuk van Het Woord in geding analyseert Henk Room de onderbouwing van dit besluit onder de titel ‘Geen eigenmachtige uitleg!’[4] Zijn conclusie is dat ‘de deur naar Schriftkritiek open is komen te staan.’

Het rapport Elkaar van harte dienen (EVHD) zou in zijn uitleg slechts uitgaan van één sleutelbegrip, namelijk ‘gelijkheid van man en vrouw’ als invalshoek bij de uitleg van de vier MVEA-sleutelteksten, te weten Genesis 1-3, 1 Timoteüs 2:8-15, 1 Korintiërs 11:3-16 en Galaten 3:28. Daarbij zou men ook bij de exegese van Genesis 1-3 geen rekening willen houden met de visie van Paulus op de scheppingsorde. Het gevolg daarvan is, dat men bij de Bijbeluitleg geen rekening houdt met het verschil in positie tussen man en vrouw, die blijkt uit de onderschikking van de vrouw aan de man: ‘EVHD schakelt gelijk wat wezenlijk verschillend is en stelt gelijk wat niet gelijkgesteld kan worden.’ Hierin lijken ‘eigen denkkaders, de morele en intuïtieve antennes van de auteurs bepalend.’ De Bijbel wordt uitgelegd vanuit ‘het levensgevoel van onze Westerse cultuur, waarin de alles gelijkschakelende gelijkheid de dominante waarde is.’

De conclusie van Room is dat in EVHD sprake is van een ‘contextueel waarheidsbegrip’, waarin ‘de waarheid van Gods Woord mede afhankelijk gemaakt wordt van hoe wij vandaag de context van een Bijbelgedeelte construeren of van onze situatie vandaag.’ Daartegenover stelt hij dat ‘de waarheid van Gods Woord [niet relationeel en] evenmin contextueel van aard’ is.

4.

Duidelijk is dat in Het Woord in geding de gedachte dat ‘God aan man en vrouw verschillen in rol en verantwoordelijkheid gegeven heeft’, vooronderstelling en uitgangspunt is. Deze visie wordt verdedigd met de gedachte, dat de GS Goes 2020 ten onrechte niet meer spreekt van twee lijnen in de Schrift als het gaat om de positie van de vrouw: gelijkwaardigheid, maar ook verschil in verantwoordelijkheid tussen mannen en vrouwen.

De claim van Room is, dat als je deze twee lijnen niet erkent, ‘je geen recht doet aan wat de Bijbel over zichzelf getuigt en je de Schrift niet voor zichzelf laat spreken.’ Hij noemt het ‘een vooronderstelling’ dat de synode daar niet van uitgaat. Want als je de hele Schrift in rekening brengt bij de uitleg van Gen. 1-3, dan zie je dat Paulus op meerdere plaatsen ‘het feit dat de man als eerste geschapen is’ verbindt ‘aan een verschil in positie en verantwoordelijkheid ten opzichte van de vrouw.’ Volgens Room doet dit echter niet af ‘aan hun eenheid, gelijkheid, gezamenlijkheid en gelijkwaardigheid.’ Dat is de Bijbelse visie, waaraan elke exegese van de MVEA-teksten getoetst moet worden. ‘De fundamentele gelijkwaardigheid tussen man en vrouw én het verschil in verantwoordelijkheid tussen beiden in de schepping, in het huwelijk en de gemeente, is en blijft het doorgaande getuigenis van de Schrift.’

5.

De blinde vlek in de visie van de Kerngroep is, dat het werken met de door hen geëiste twee lijnen bij de exegese van de MVEA-teksten historisch contextueel bepaald is. Het is de oplossing voor het spanningsveld, dat men begon te ervaren toen de ondergeschikte positie van de vrouw in de samenleving begon te knellen. Zoals Herman Bavinck in Het Christelijk Huisgezin (1908) schreef:  

“Ook valt niet te ontkennen, dat het huiselijk leven in de tegenwoordige tijd vele gewichtige veranderingen ondergaat. Evenals in de ganse maatschappij privileges en standen, geboorte en adel meer en meer aan betekenis verliezen en plaats maken voor de persoonlijke waarde van de individu, zo komt in het familieleven elk lid veel vroeger en sterker dan eertijds tot persoonlijke zelfstandigheid en vrijheid. De oude patriarchale familie ontwikkelt zich meer en meer tot het moderne huisgezin, dat van natuur en plaats, van bodem en erf, en van heel het feodale régime zich losmaakt. Men moge dit in veel opzichten betreuren; de stroom is niet te keren, de ontwikkeling beweegt zich in de richting van de persoonlijke vrijheid.”[5]

Tegelijk probeert hij wel tegendruk te bieden als het gaat om de positie van vrouw in de samenleving:

Men kan het geluk der vrouw wel zoeken in politieke, sociale en economische gelijkstelling met de man. Maar men doet dan de natuur van de vrouw geweld aan, maakt tussen gelijkwaardigheid met de man en gelijkvormigheid aan de man geen onderscheid, en desorganiseert de maatschappij nog verder dan thans reeds het geval is. Niet in een zo ver mogelijk doorgetrokken verwijdering van de vrouw van het huisgezin, maar in een zo ver mogelijk doorgezette terugleiding van de vrouw tot het huisgezin, moet de oplossing van het vrouwenvraagstuk gezocht worden.[6]

Het is pas sinds het begin van de 20e eeuw dat in de gereformeerde wereld de gelijkwaardigheid van de vrouw heel langzaam praktisch gestalte heeft gekregen. Voor die tijd was de onderdanigheid van de vrouw aan de man uitgangspunt van het denken en het exegetiseren. Bavinck schrijft dat de Reformatoren en hun volgelingen er niet over dachten om de vrouw te verachten, want ‘zij leren allen overeenkomstig de Schrift, vooral in Gen. 1 : 27, dat de vrouw evengoed als de man een mens is, en naar Gods beeld geschapen.’ Toch moet hij er wel aan toevoegen dat:

men er ver van af was, om de ongelijkheid van man en vrouw uit te wissen. Zelfs leefde daarbij nog enigermate voort de antieke en scholastieke gedachte van de minderwaardigheid van de vrouw, welke met Schriftplaatsen als Gen. 2: 8, 3:16, 1 Kor. 11:7v., Ef. 5:23, 24, 1 Tim. 2:13,14 gesteund werd. Al stond de vrouw religieus-ethisch met de man gelijk en al muntte zij in deugden van vroomheid, lijdzaamheid enz. boven hem uit, ze was toch in waardigheid, kracht en heerlijkheid de mindere van de man.[7]

Dat in de exegese tot in de 20e eeuw met een veronderstelde ‘lijn van gelijkwaardigheid’ absoluut geen rekening werd gehouden, blijkt duidelijk uit het deputatenrapport over het vrouwenkiesrecht dat op de GS Arnhem 1930 diende. Daarin schrijft men dat het ‘volgens de scheppingsordinantie’ de roeping van de vrouw is een hulp voor haar man te zijn:

“Uit deze beschikking van God blijkt, dat niet alleen in het huwelijksleven, maar ook in het gezinsleven, in het opgroeien van geslachten met elkaar, en in de maatschappelijke samenleving, de plaats van de vrouw is hulp van de man. (…) Beiden, man en vrouw zijn dragers van het beeld Gods, maar de man is daarin boven de vrouw verheven, dat hij de drager van de heerschappij is, en de vrouw alleen door hem en in zijn naam de heerschappij uitoefent.

De visie van Bavinck uit 1908 dat man en vrouw beiden naar Gods beeld geschapen zijn en dat de vrouw evengoed als de man ‘Gods beeld en gelijkenis’ draagt, wordt door de deputaten exegetisch niet verwerkt. Zij schrijven:

De vrouw als zodanig is dus door de wijze van haar schepping in wezen en aard en roeping bepaald naar de man, a.h.w. in afhankelijkheid van hem. Wel ook Gods beeld, evenzeer als Adam, maar toch op andere wijze, en als geboetseerd met het oog op de man, om hem tot een hulp als tegenover hem te zijn.

Met een verwijzing naar Calvijn wordt uitgelegd, dat de vrouw ‘secundo gradu’, in tweede instantie, naar Gods beeld geschapen is. De conclusie die men daaraan verbindt is, dat:

de vrouw als vrouw (niet alleen als echtgenote) in de man als man (en niet alleen als echtgenoot) een in wezen en bestaan, naar lichaam en ziel bepalende macht heeft, zodat de vrouw, wanneer zij op het terrein van de man optreedt, zowel in strijd handelt met de door God gestelde verhouding tussen man en vrouw, als ook ontrouw wordt aan haar bestaanswijze of natuur.

In deze exegese is van de gelijkwaardigheid van man en vrouw geen sprake, alle nadruk ligt op het ondergeschikt zijn van de vrouw. 

6.

Het is pas aan het einde van de 20e eeuw, dat er in de GKv een consensus gekomen is dat er naast de ondergeschiktheid van de vrouw aan de man ook recht moet worden gedaan aan haar gelijkwaardigheid.

in 1993 spreekt de GS Ommen uit dat in de besluitvorming van de GS Groningen-Zuid 1978 over het vrouwenkiesrecht te weinig rekening is gehouden met teksten waarin gesproken wordt over ‘de gelijkwaardige positie die man en vrouw in Christus hebben ontvangen (Gen. 1:26-28, Hand. 2:17-18, Gal. 3:28 en 1 Petr. 2: 5 en 9), en de onderdanigheid van man en vrouw aan elkaar (Ef. 5:21)’.

Om haar besluit te onderbouwen om aan vrouwen het actief kiesrecht toe te kennen doet zij, steunend op het commissierapport, een beroep op de volgende exegetische conclusies:

 “Het nadenken over de positie van de vrouw moet uitgaan van de schepping. Uit Gen. 1 en 2 blijkt dat de Here man en vrouw beiden geschapen heeft naar zijn beeld, in volkomen gelijkwaardigheid; daarnaast wijst de Schrift ook op het onderscheid tussen man en vrouw: de man is eerst geschapen en heeft de taak om voorop te gaan en leiding te geven; de vrouw om te volgen.

Ik kan niet anders concluderen dan dat de twee lijnen van ‘gelijkwaardigheid’ en ‘verschil in verantwoordelijkheid’ die de Kerngroep als de Bijbelse visie beschouwt, feitelijk een historisch construct uit de laatste helft van de 20e eeuw is. Het meest opmerkelijke daarbij is verder, dat zij de visie van GS Ommen 1993 die gebaseerd is op haar exegese van de MVEA-teksten, nu als twee vaststaande normatieve hermeneutische lijnen voor de exegese van MVEA-teksten presenteert.

7.

Samenvattend stel ik vast dat ‘de Bijbelse visie’ waar de Kerngroep de GS Goes 2020 aan afmeet, een historisch construct is waarmee aan het einde van de 20e eeuw geprobeerd is te dealen met de veranderende positie van de gereformeerde vrouw in kerk en samenleving.

Het minste dat je kunt zeggen, is dat de visie van de Kerngroep dan even contextueel bepaald is als die van de GS Goes 2020. Belangrijker is de conclusie dat de Kerngroep op basis van deze ‘Bijbelse’ visie haar oordeel niet kan onderbouwen dat in de GKv sprake is van dwaalleer en van openheid voor Schriftkritiek. Hier is gewoon sprake van een verschillende visie op de exegese van de MVEA-teksten. Niet meer, niet minder.

P.S.

‘Wie bent u dat u een oordeel velt over de dienaar van een ander? Of hij wel of niet volhardt in het geloof gaat alleen zijn eigen meester aan – en hij zal volharden, want de Heer heeft de macht hem dat te laten doen. (…) Wie bent u dat u een oordeel velt over uw broeder of zuster? (…) Breng het goede dat God u schenkt geen schade toe, want het koninkrijk van God is geen zaak van eten en drinken, maar van gerechtigheid, vrede en vreugde door de heilige Geest. (…) Laten we daarom streven naar wat de vrede bevordert en naar wat opbouwend is voor elkaar. Breek het werk van God niet af omwille wat u eet. (…) Laat ieder van ons zich richten op het belang van de ander, op wat goed en opbouwend voor hem is. (…) Moge God, die ons doet volharden en ons troost geeft, u de eensgezindheid geven die Christus Jezus van ons vraagt. Dan zult u eendrachtig en eenstemmig lof brengen aan de God en Vader van onze Heer Jezus Christus. Aanvaard elkaar daarom ter ere van God, zoals Christus u heeft aanvaard.’[8]


[1] Voor een korte uitleg van deze passage in Matt. 7, 1-5 zie Jonathan T. Pennington, The Sermon on the Mount and Human Flourishing. A Theological Commentary, Grand Rapids: Baker Academic, 2017,  255-260. Jezus roept op tot een faire evaluatie: ‘men moet niet over een ander een harder oordeel uitspreken of een andere maatstaf aanleggen dan dat je ook jezelf beoordeelt.’ 

[2] Op de avond zelf en in de gepresenteerde bundel ‘Het Woord in geding’ worden de termen ‘Schriftkritiek’ of ‘nieuwe hermeneutiek’ nauwelijks genoemd. Toen ik uitsprak dat het mij iedere keer pijnlijk treft, wanneer ik als voorstander van de vrouw in het ambt als ketter weg wordt gezet, terwijl ik van harte de normativiteit van Gods Woord onderschrijf en mij kerkordelijk wil buigen onder ‘het juk van Christus’, opponeerde men tegen het gebruik van de term ‘ketter’. Men spreekt bewust over een ‘andere omgang met de Schrift’, een ‘nieuwe manier van Bijbellezen’, een ‘andere Schriftuitleg’ (exegese) en een ‘ander Schriftverstaan’ (hermeneutiek). Ook spreekt men over ‘dwaalleer’, ‘nieuwe hermeneutische inzichten in de GKv’, ‘het wordt moeilijk om de Gkv aan te spreken op trouw aan Gods Woord’, ‘een ambtsdrager kan in de nieuwe NGK met een beroep op ‘de leer van de Bijbel’ afwijken van de gereformeerde belijdenis, en daarmee de gemeente met eigen opvattingen op het verkeerde pad brengen.’ En tenslotte spreekt men met een beroep op Tertullianus uit, dat je ‘niet met ketters moet praten, omdat een discussie over de uitleg van de Schrift pas goed mogelijk is als je samen aanvaard hebt hoe je de Schriften moet lezen.’

[3] Voor een bespreking van deze visie van de Kerngroep zie mijn artikel in het Gereformeerd Kerkblad van 3 februari 2023 ‘Gereformeerd blijven: hoe doe je dat?’, ook gepubliceerd op mijn weblog: https://fpathuis.wordpress.com/2023/02/03/gereformeerd-blijven-hoe-doe-je-dat/.

[4] Henk Room, ‘Geen eigenmachtige uitleg!’, in: P.T. Pel & H.J. Room (red.), Het Woord in geding¸ Kerngroep bezinning GKv, 2022, p. 9-50.

[5] H. Bavinck, Het Christelijk Huisgezin, Kampen: J.H. Kok, 1908, p. 190.

[6] A.w., p. 203.

[7] H. Bavinck, De vrouw in de hedendaagsche maatschappij, Kampen: J.H. Kok, 1918, p. 42.

[8] Romeinen 14:1 – 15:7.